Met een zucht zakte de jongeman neer. Zijn handen stak hij in zijn zakken, het was ijskoud in de bergen. Er lag sneeuw op de toppen maar zo hoog zat hij niet. Akira had een tocht van een jaar erop zitten. Hij was helemaal vanuit Kurai naar hier gereisd. Onderweg had hij zoveel gezien en meegemaakt dat er nog maar een schim van zichzelf overbleef. Uiteraard wist hij dat de wereld grotendeels verwoest was maar om werkelijk erdoor te lopen, het met eigen ogen te zien... De kilometers tussen Kurai en Kaechan waren... overwoekerd. Steden die ooit druk bezet waren met leven waren nu doods. Planten hadden het uitzicht volledig verandert en dieren namen hun intrek.
Akira zuchtte nogmaals en keek bezorgd naar zijn enkel. Het deed nog steeds pijn maar de zwelling nam af. Wat een goed teken was, zijn been was dus niet gebroken. Voorzichtig bewoog hij zijn voet naar voor, achter en opzij. Zijn anatomische kennis was beperkt maar hij wist genoeg om te weten welke spieren, minisci en gewrichten precies wat deden. Het was niets ernstig concludeerde hij en ging wat meer op zijn gemak zitten. Waar zat hij eigenlijk precies? Het was een grot in de bergen, hij kwam net uit een bos. Daarvoor had hij ook in een berglandschap gezeten. Hij zocht naar steden, civilisatie maar vond deze niet meteen. Hij was nu al een jaar alleen... een dag meer of minder maakte niet en veranderde in zijn wolvengedaante.
Hoe lang had hij geslapen? Minuten? Uren? Dagen? Akira had geen besef van tijd toen hij zijn ogen openden. De zon scheen hoog boven de ingang van zijn grot. Er moesten zeker uren zijn voorbij gegaan, de zon was nog niet op toen hij hier was toe gekomen. Maar waarom was hij nu wakker? De wolf spitste zijn oren en ving algauw gekraak op. Alsof er iemand in de buurt wandelde. Hij sprong recht, zijn achterpoot begaf het bijna, en stapte naar voor. Hij had het moeten ruiken of horen maar er stond iemand voor de ingang. Instinctief zette hij zijn nekharen overeind en gromde naar de vreemdeling.